Het is een jaar of twintig geleden dat ik met lotgenoten bijeenzat in de kantine van het Circuit van Zandvoort. De instructeur van de TOMS-wegracecursus zei tegen ons: ”Je hebt motorracers die zijn gevallen en je hebt motorracers die zullen gaan vallen.” We lachten er smakelijk om. Het voorval gaat door mijn hoofd, terwijl ik op mijn buik over het Meerkerkse asfalt glijd. Ik denk nog meer dingen. Zoals: nu gaat ie breken. Dat slaat op mijn linkeronderbeen, dat in een rare positie onder mij meeschuift. En ik denk ook: daar gaat de tank, mijn tank. Want betekent deze crash het einde van de oh zo zeldzame aluminium benzinetank van mijn XS650 Yamaha met Rickman Metisse-chassis?
Racers die bezig zijn met vallen weten het: de klok gaat steeds langzamer tikken. Elke seconde duurt tien keer zo lang. Steeds stroperiger verloopt de tijd. Dat heb ik bij eerdere valpartijen al eens gemerkt. Ook nu is het zo. Ergens in de verte kiest de Rickman koers stuurboord. Krassend aluminium, ook vertraagd klinkt dat echt niet fijn. Vanuit een andere ooghoek kijk ik kleine onderdeeltjes na; ze begeven zich traag naar een baan om de aarde.
Zelf ga ik bakboord uit. Als een zak met aardappelen hobbel ik bijzonder onelegant nog een stukje door. Eindelijk lig ik stil. Mijn rug wordt gestopt door de airfence. Die heeft de SAM daar vooruitziend neergelegd.
Pijn voel ik niet. Mijn lijf zit vol adrenaline. Een tikje duizelig kijk ik om me heen. Recht in de verschrikte ogen van Michiel Versteegh. “Ik zag op dat moment eigenlijk niet dat jij het was, maar ik heb je leven gered”, zei hij later, “ik kon nog net remmen.” Dat kan je wel zeggen. Veel verder dan een halve meter is het dampende voorwielrubber van zijn Triumph Trident niet van mij verwijderd. En dat met trommelremmen van anno 1968. Een tikje onbenullig steek ik mijn duim op. Ik check meteen even of er nog andere onverlaten zijn die over me heen willen rijden. De baco’s zwaaien al met rode vlaggen. Race geneutraliseerd.
Daar zijn mensen uit het publiek, die me vriendelijk vragen of het gaat. Ja hoor. “Blijf maar even liggen”, zeggen ze. En daar is ook Tajan van der Wiel, sinds de Drie Uren van Oss in 2010 mijn vaste racemaat. Mijn acrobatiek voerde ik blijkbaar vlak voor zijn ogen uit. “Ik ben me rot geschrokken. Gaat het wel?”
Ja, ja, ik ben er nog. Het gaat. Dat leg ik in één moeite door uit aan de mensen van de ambulancedienst. Die arriveert met zwaaiende lichten ter plaatse. Handschoenen uit, helm af. Alles doet het nog. Even kijken. Mijn linkerbeen voelt niet helemaal lekker. Rechterknie beetje beurs. Rechterschouder ook. Ik ga staan. Dat mag nu van de dokter. “Oké?” vraag hij. “Ja, oké!”
Op eigen voeten wandel ik naar het rennerskwartier en naar Tajan. Samen bekijken we de schade aan de Rickman-Yamaha. Het valt mee. Een piepklein deukje in de aluminium tank (Aaarrrgh!), kromme voetsteun en rempedaal, krassen op uitlaatdemper en oliefilterdeksel. Nog steeds lichtelijk verdoofd door adrenaline wandel ik nog zeker een kilometer, heen en weer naar de ambupost, om me nogmaals te laten vertellen dat ik echt naar de huisarts moet gaan, maandag.
Chicane
Wat was er eigenlijk gebeurd, in deze Meerkerkse chicane? We proberen het terug te halen. Altijd fijn als je weet waarom iets is misgegaan. Ik moest weer zo nodig iemand inhalen. Dat was Michiel, denk ik. Ik had hem eruit geremd, maar daardoor was mijn rijlijn anders dan anders. Kwam het achterwiel op één van de spekgladde stroken bitumen, die de ijverige wegenbouwers overal hadden aangebracht tussen scheuren in het asfalt? Of was het zoals Tajan later zei: “Met je voetsteun raakte je het stoeprandje.” Dat laatste lijkt het meest waarschijnlijk, want schetsplaat van de voetsteun was na afloop volledig naar binnen omgebogen. Het effect was hetzelfde: de motor zette een stap opzij, de band kreeg weer grip, de motor bokte en floep, weg was ik.
Och, ik was niet de enige die viel. Het hierboven beschreven voorval vond plaats in de 500cc-klasse, waar ik met de Rickman in mocht starten. Echter, in de eerste manche van de 750cc reed ik met de andere XS, ‘de gele’. Vlak voor mijn neus viel Arnold Philipsen met zijn Honda VFR. Hij was aangetikt door een andere rijder. Ik wist nog net te voorkomen dat ik over zijn hoofd reed. Leek me niet de bedoeling.
En in de zijspanklasse greep de bakkenist van Rob de Jong even mis. Achter de stoeprand en de struiken bevindt zich kennelijk een diepe sloot. De Benelli Tornado-combinatie verdween op het achterwiel na onder water. We lachten er allemaal smakelijk om, Rob en bakkenist inbegrepen.
Fractuurtje fibula
Een paar dagen later. Tajan is al bezig aan herstel van de Rickman. Wat mijzelf betreft: ik breng bezoekjes aan het huisartsenspreekuur, de afdeling radiologie in het Medisch Centrum en de gipskamer. De radioloog vertelt me dat er toch een botje gebroken is. “Fractuurtje fibula”, bevestigt de bottendokter. Het kuitbeen dus; daarom kan ik nog op mijn been staan. Het dikkere scheenbeen draagt de last. Gelukkig krijg ik een drukverband, geen gips. Gips is zó onhandig! De races te Chimay en Zwaagdijk moet ik overslaan. In augustus dan maar naar Gedinne.