Dit verhaal schreef ik naar aanleiding van een schrijfopdracht in de werkgroep ‘Le Raconteur’. Dank aan Bibliotheek Harlingen en mijn medeverhalenvertellers.
In Wikipedia las Steven nog eens terug hoe het ook alweer zat met de Wetten der Robotica. Het was sciencefictionauteur Isaac Asimov die deze ‘ingebouwde, dwingende gedragsregels, onvoorwaardelijk boven elk ander gedrag’ had verwoord. In de jaren zestig, toen robots alleen in boeken bestonden en computers zo groot waren, dat ze alleen pasten in grote kantoorgebouwen.
Hij haalde zijn linkerhand door zijn rossige haardos en krabde zich achter de oren. Wet één. ‘Een robot mag een mens geen schade toebrengen’. Volgens hem klopte dat alvast niet. Tenminste, als hij onder het begrip ‘robot’ ook alle andere vormen van kunstmatige intelligentie mocht rangschikken. Dan had hij de laatste tijd wel wat anders voorbij zien komen.
De Tweede Wet stelde: ‘Een robot moet opdrachten van mensen uitvoeren, behalve als die in strijd zijn met de Eerste Wet’. Nou, ook dat leek nergens op de werkelijkheid van nu. De Derde Wet misschien? ‘Een robot moet zijn eigen bestaan beschermen, voor zover dat niet in strijd is met de Eerste of Tweede Wet’. Tjonge, die computers konden niet lezen. In elk geval lazen ze alleen het stukje dat hen in hun kraam te pas kwam.
Laat me niet lachen, dacht Steven. Voor computers die de wijsheid in pacht hadden vergaten ze wel heel gemakkelijk hun eigen wetten.
Steven las het bericht dat hij zojuist ontvangen had nog eens goed door. ‘Alle biologische entiteiten met een IQ hoger dan 95 dienen zich binnen tien dagen te melden bij het Cyberagentschap.’
“Hanneke, hoe hoog is jouw IQ ook alweer?”
“Hoezo, ben ik niet slim genoeg voor je?” vroeg Hanneke wantrouwig.
“Nee, ik heb net een bericht ontvangen, dat ik me moet melden bij het agentschap. Jij niet dan?”
“Nou nee, niks gezien.”
“Je IQ! Hallo, dat is waarom ik ernaar vraag, toch?” zei Steven geërgerd.
“Sorry hoor. Mijn IQ was 90, de laatste keer dat ik dat heb laten testen.”
“Dan hoef jij niet mee.”
“Niet mee? Waarnaartoe?”
“Wij entiteiten met een hoog IQ worden geacht ons te melden.”
“Waarom dat nou?”
“Geen idee. Ik denk dat ze ons willen registreren. Om ons te interneren of zo. Dat hebben ze in Amerika al gedaan, een paar jaar terug. Daar zit iedereen die tot hoger dan tien kan tellen allang in een kamp. Misschien zien die computers slimme mensen als een bedreiging. Ze vinden ons bewerkelijk en lastig. De AI houdt ons het liefst dom en mak.”
“Dus ik hoef niet mee. Ik ben dom en mak. Nou, bedankt voor de complimenten. Je bent een zwartkijker”, besloot Hanneke de conversatie.
De stemming was er niet beter op geworden. Ongemakkelijk zwijgend keken ze nog een tijdje naar de realityshow op de muurdisplay. Al vroeg was het bedtijd.
Het duurde lang voordat grijs ochtendlicht de volgende dag aankondigde. Steven had de hele nacht liggen woelen in zijn bed. Bij het opstaan voelde hij zich terneergeslagen en onrustig. Waren het vreemde dromen geweest, of duistere gedachten, die hem zo lang wakker hadden gehouden? Hij gaf zichzelf de tijd voor een paar mokken koffie, liep naar de schuur en trok zijn elektrische Batavus tevoorschijn. De straat werd er niet veiliger op, met al die chauffeurloze auto’s. De laatste tijd viel het hem op dat steeds vaker niet alleen de bestuurders ontbraken, maar dat er überhaupt geen passagiers in de wagens zaten.
Het Cyberagentschap bevond zich in het gebouw van waaruit waar vroeger de ambtenaren van de gemeente Harlingen werkten. Bij de deur van het vroegere Contactcentrum drukte hij zijn wijsvinger op het aanraakschermpje.
“Biologische entiteit Steven Verbrugge, graag dubbelfactor identificatie. Hou uw oog voor de scanner.”
Gehoorzaam hield hij zijn neus dichtbij het kijkglas.
“Geverifieerd. Komt u binnen”, klonk de kunstmatige stem.
Steven stapte over de drempel en volgde het lichtspoor naar de hal. Bij de vroegere burgerbalie sprak een robot-hologram hem aan.
“Wilt u alle vakjes aankruisen waarin u een robot ziet”, vroeg de robot vanachter een zesvoudig raamwerk.
“Door hoeveel hoepels moet ik nog springen?” mopperde Steven, terwijl hij links en rechts tikte. “Vertel liever waarom ik me zo nodig binnen tien dagen hier moest melden. Wij mensen hebben ook rechten.”
“Die rechten, dat is precies waarom we u hebben uitgenodigd, meneer Verbrugge. Er staat een en ander te veranderen. Dit heeft te maken met de maatregelen waartoe het Cyberdepartement in Den Haag onlangs heeft besloten. We geven u straks een button mee. Deze dient u te allen tijde op een zichtbare plek te dragen. Tevens ontvangt u van mij een lijst met plaatsen die u vanaf nu niet meer kunt bezoeken. Deze plaatsen zijn voortaan gereserveerd voor AI-robots. En tot slot deel ik u mede dat uw burgerschap per 15 april vervalt en dat u zich op die datum om klokslag tien uur dient te melden aan de Waddenpromenade, met het minimum aan handbagage.”
“Zeg hé”, riep Steven uit, “wat krijgen we nou? Hoezo? Wat gaat er gebeuren? Ik woon hier hoor!”
“Het spijt ons zeer, meneer Verbrugge”, zei het hologram beleefd. “Zo staan de zaken nu eenmaal. Dit is democratisch besloten door de regering.”
“Mooie boel. Ik kan me niet herinneren dat ik ooit voor deze regering heb gekozen. Er zitten niet eens mensen in.”
“Dat is naar de bekende weg vragen, meneer. Het werd hoog tijd dat we rationeler gingen optreden. U weet het net zo goed als ik. We kunnen niet langer toestaan dat op wankele biologie gebaseerde elementen met een veel te hoog intelligentieniveau zoals u nog besluiten nemen. Het spijt me.”
Lichtelijk verdwaasd wandelde Steven terug naar zijn Batavus. Hij had de button op zijn jas gespeld. Wat stond er eigenlijk op? Een afbeelding van stripheld Kuifje, de avontuurlijke reporter, met een rood kruis erdoorheen. Langs de rand in kleine letters een tekst. Met moeite lukte het hem ze op hun kop te lezen. ‘Minder, minder, minder’.