Ze was er niet gerust op. De cijfers in de display bleven omhoog gaan. Haar vaartuig maakte vreemde, knarsende geluiden. Het metaal van de huid dat aan het uitzetten was. Alles was berekend, maar toch. Wie weet hadden ze een variabele per ongeluk niet meegeteld?
“Vluchtcentrum, ik kom nu langzaam dichterbij. De temperaturen stijgen. Buiten 850 graden, binnen 33 graden Celsius. Tot nu toe binnen de aangegeven toleranties. Over.”
Ze wist dat haar boodschap ruim acht minuten onderweg zou zijn. In het vluchtcentrum op de aarde zaten haar collega’s met spanning te wachten op nieuws, maar ze zouden even geduld moeten hebben.
Ze wilde het niet, maar toch keek ze opnieuw naar de cijfers. Buiten 900, binnen 34 graden. De airco kon het nog aan, al zou het niet veel warmer moeten worden. Dan zou het echt onplezierig worden en in dit tempo al snel onwerkbaar.
De afstand tot de zon slonk zienderogen. Haar taak: ga zo dichtbij mogelijk, doe je metingen en maak je uit de voeten. Zeker, ze had zich met alle liefde ervoor aangemeld. De kans dat ze terug zou komen was vijftig procent. Voor hetzelfde geld waren dit haar laatste minuten. Het was nu eenmaal van levensbelang dat ze hier was. Niet zozeer voor haarzelf, maar voor de planeet Aarde en alles en iedereen dat daar leefde.
“Ontdekker Vijf, bericht ontvangen. Nader de zon niet te snel. We zien een grote zonnevlam op vijfduizend kilometer. Verander je koers twintig graden, dan moet dat goed komen. Over.”
Verdorie, alweer zestien minuten voorbij dus. De metingen bevestigden het. Teveel eigenlijk om die vlam nog te ontwijken. Buitentemperatuur 1150 graden. Door haar vuurvaste vensters zag zij het framewerk naar de ionen-aandrijfunits en de antennes donkerrood opgloeien. Het zou niet lang meer duren voordat communicatie onmogelijk werd.
Ze bracht eerst de benodigde koerscorrecties aan en boog zich daarna over de drie beeldschermen. Nu pas, nu ze zo dichtbij de zon was, was het echt goed te zien. Dat waarover zoveel te doen was geweest op haar thuisplaneet. Dat waar die grote paniek over was uitgebroken. Aliens. Er was tóch leven in het heelal, maar wel heel ander leven dan dat op aarde. Intelligent leven. Zó anders dan wat we hadden verwacht. Geen leven van vlees en bloed, dat was duidelijk.
Ze comprimeerde de zonnemeetgegevens van de laatste vijf minuten en drukte op de knop ‘verzenden’. Zo, dat was onderweg.
“Aarde, informatie verzonden. Graag bevestiging van ontvangst. Buitentemperatuur 1400 graden, hier binnen nu 48 graden. Mijn aandrijving reageert niet meer op commando’s. Over.”
Bevestiging van ontvangst? Een antwoordbericht zou meer dan een kwartier op zich laten wachten. Ze drukte nog eens op de startknop van de ionen-aandrijfunit. Foutmelding. Geen wonder. Door het raam zag ze het verbindingsframe een felgele gloed uitstralen. Eén van de poten miste.
Was dit het einde? Ze had er vrede mee. Haar taak was volbracht. “Aarde, dit was het voor nu. Vaarwel. Over en uit.”
De zonnezoon van oppergoden Zeus en Hera slaakte een zucht. Alwéér sterfelijke wezens, dacht Hephaistos, wezens die dachten dat ze de hemel wel even konden veroveren. Icarus en Daedalus was dat destijds evenmin gelukt. Zijn vurige adem kronkelde duizenden kilometers boven het zonne-oppervlak. Met een knetter die in het luchtledige niet te horen was loste Ontdekker Vijf op in haar gasvormige bestanddelen.
“Ontdekker Vijf, hier Vluchtcentrum. Ontdekker, ben je daar nog? Ontdekker, geef antwoord!”
Traag wentelde de aarde rond de zon. Een zon, die beetje bij beetje in omvang toenam. Die graad voor graad heter werd. Die binnen enkele maanden supernova zou gaan, daarbij alle planeten opslokkend.
Alles en iedereen terug in de moederschoot van de schepping, dacht Hephaistos tevreden.
Dit verhaal schreef ik in april voor de verhalenwerkgroep ‘Le Raconteur’, iedere twee weken in de bieb van Harlingen.