Men spreekt tegenwoordig veel van Web 2.0. Daarmee bedoelt men dat het internet niet alleen maar een venster is naar informatie, zoals vroeger ook een krant of de televisie. Een website kan tegenwoordig ook een plaats zijn waar de gebruikers ervaringen met elkaar delen, meningen geven of een gezellig praatje maken. Het leuke is, dat ‘virtuele’ contacten vaak leiden tot opvolgende ontmoetingen in de ‘echte’ wereld.
Het internet wordt dus steeds meer een wereldomspannende marktplaats. Daar ontmoeten mensen elkaar voor zaken, maar ook voor buurpraatjes. Je buren wonen immers ineens niet meer alleen in dezelfde straat. Ze blijken ook te wonen in Venezuela, de Verenigde Staten, Parijs of Londen.
Het verschijnsel strekt zich nu ook steeds meer uit naar familie. Een paar maanden geleden stuurde Petra Spithorst van IT-Works – ze is specialiste Web 2.0 en virtuele netwerken – mij een link naar www.geni.com. Het is een plek waar je interactief gezamenlijk kan werken aan je stamboom. Door die site werd ik geïnspireerd en ik plaatste daarom mijzelf en enkele directe familieleden op Geni. Natuurlijk nodigde ik hen uit om ook mee bij te dragen aan het compleet maken van de familiegegevens.
Nu is het drie maanden later. Mijn Geni stamboom breidde zich in die korte tijd al uit tot meer dan 250 familieleden. De oudste gaat terug tot het begin van de zeventiende eeuw. Onze directe voorouders hebben Deens, Fries, Hollands en Indisch bloed. Een grote tak aangetrouwde familie zit in Suriname. Mijn opa en oma van moederskant blijken volle neef en nicht van elkaar te zijn geweest. Vandaar natuurlijk dat ik zo raar ben. Enfin, gegevens die de een niet weet, worden aangevuld door de ander. Foto’s worden bij de profielen van lang overleden ooms en tantes gezet.
Het is nogal activerend. Ik ga met Google zoeken naar gegevens over mijn achterneef Bart Hoeing, de zoon van mijn oudtante, Jaap Raedt van Oldenbarnevelt. Ik herinner me hem nog levendig. Midden jaren zestig had Bart net zijn rijbewijs gehaald. Hij kwam regelmatig met zijn Dafje op bezoek bij mijn ouders, aan de Liesboslaan in Breda. Ik was toen een jaar of tien, elf. Naturlijk keek ik op tegen deze grote man, die al achttien was.
De laatste keer dat ik hem in levenden lijve zag haalde hij een grote kist uit de achterbak van zijn DAF. Hij gaf me een enorme verzameling elektrische Märklin treintjes en rails. Daar was hij nu te oud voor. Vervolgens laadde hij een paar grote kisten met Engelstalige science-fictionboeken en stripverhalen uit. Daar was hij vast nog niet te oud voor was, maar een student heeft niet oneindig de ruimte op zijn kamer.
Ik zou hem daarna nooit meer zien. Korte tijd later verongelukte hij met zijn autootje. Dat heeft me altijd erg gespeten. We zouden vast geweldig met elkaar hebben kunnen opschieten. Hij was altijd een tikkeltje onaangepast, net zoals ik later zou blijken te zijn. Bovendien hadden zowel science fiction als stripverhalen grote invloed op mij. Echter, alle destijds naar het Nederlands vertaalde science fiction had ik allang gelezen. Dankzij Barts geschenk leerde ik mezelf in een paar weken Engels lezen. Ik moest en zou die driehonderd werkjes tot me nemen. Heinlein, Harrison, Vance, Van Vogt, Bradbury, alle grote schrijvers zaten in de doos.
De fantastische wereld van het stripverhaal ontsloot zichzelf pas echt: alle klassiekers zaten erbij: van Robbedoes en Kwabbernoot, de blauwe reeks van Suske en Wiske, Jerry Spring, Buck Danny, Lucky Luke, Kuifje en Bobby. Het avontuur, vreemde landen, vreemde beschavingen: daar kwamen ze ineens tot leven!