Mijn vader is nu negen dagen dood. Het leven gaat door, ik maak me druk om de dingen van de dag. Het weer is grijzig en het motregent. De wereld ligt onder een deken die geluiden dempt. Ook bij mij van binnen voelt het een beetje grijs. Raar hoor.
Zou hij nog ergens zijn, mijn vader? Leven na de dood lijkt me een aantrekkelijke gedachte, zolang ik maar niet op een wolk hoef te zitten met een harp. Als het dan toch op zijn godsdienstig moet, doe me dan maar liever die hemel met de zeventig moslimmaagden – mits er voor de overleden dames ook zeventig leuke jongemannen voorradig zijn. Balans moet er wel zijn. Of een hemel met heel veel mooie circuits en klassieke racemotoren. Maar voor mijn part gaan we terug naar the Source.
Mijn moeder heeft er ook zo haar theorieën over. Ze heeft de laatste dagen in elk geval een levendige conversatie met mijn vader, die onzichtbaar door het huis rondwaart. “Hij is niet meer dement. Hij is zichzelf weer. Na vier jaar snapt hij eindelijk weer wat ik tegen hem zeg”, stelt ze.
“Hoe weet je dat zo zeker, Mam?”, vraag ik haar.
“Nou, áltijd deed Henk het licht op de gang uit, waardoor ik ’s nachts bijna mijn nek brak op weg naar de WC. Ik deed het aan, hij deed het uit, consequent, wat ik ook zei. Nu is hij dood. Hoe erg het ook is, dat lampje blijft voortaan aan, dacht ik. Maar meteen al de eerste nacht, nadat ik was gaan slapen met het ganglicht aan, stond ik op om drie uur en wát schetste mijn verbazing: het licht was uit! Dat moet Henk gedaan hebben. Is er een beter bewijs, dat de overledenen op een ander niveau verder leven? En dat ze daar contact hebben met deze wereld? En dat hij naar me luistert? Want na die eerste nacht is het niet meer voorgekomen!”
Zo gaan we er allemaal op onze eigen manier mee om. En wat mijn moeder betreft mag dat ook wel. Uitgeput was ze, van die vier jaar mantelzorgen voor een steeds verder in Alzheimer wegzakkende echtgenoot. Door dik en dun heeft zij ervoor gezorgd dat die laatste jaren voor hem veilig en geborgen waren, vaak ten koste van zichzelf. Niet in een verpleeginrichting, maar thuis; vierentwintig uur per dag, zeven dagen per week. En nu, eindelijk, is er ruimte om afstand te nemen.