Utrecht. Het eindfeest van het Utrechtse Kollektief Kafee De Baas was voor mij en Inge een nostalgische, sentimentele en emotionele gebeurtenis. Het is al meer dan vijfentwintig jaar geleden dat we er werkten en we zagen veel van de gezichten voor het eerst sinds 1984, die zaterdagavond in Muziekcentrum Tivoli.
Pas als je wat ouder bent en terugkijkt op je leven zie je ineens hoe belangrijk ze waren, de jaren dat je er als vrijwilliger gewerkt hebt. Alles wat ik later in mijn leven zo hard nodig heb gehad, heeft daarin zijn wortels. Samenwerken met andere mensen, die vaak een heel andere instelling hebben dan jij. Omgaan met klanten, die niet bij voorbaat op jouw golflengte zitten. Heel lang en hard werken en niet zeuren. Als een ondernemer je keuken beheren: inkopen en koken voor honderd mensen. Emoties en ervaringen delen. Denken dat je de wereld veranderen kan.
Wat was het mooi. Wat waren we naïef. “Lief” waren we, zegt Koen-Machiel van de Wetering, de man die het boek schreef over drie decennia café De Baas. Lief en goedaardig, sociaal en bewogen, gedreven en toegenegen. “Tappen uit Principe” heet het boek. Van de Wetering heeft samen met oud-medewerkers de geschiedenis opgetekend en het is een monument geworden voor het café en de honderden Baas-vrijwilligers die het mogelijk maakten.
Alle genodigden in Tivoli kregen het boek mee. Onderweg naar Friesland, op de terugweg in de auto, heb ik de helft al gelezen en nu heb ik het uit. Zelfs mijn eigen naam kwam ik tegen in het boek, dus ik heb echt bestaan. Ik bleek zo veranderd dat nauwelijks iemand me herkende die avond. Zeker te dik geworden.
Destijds was ik lang en mager en een beetje soft, zoals oud-collega Lenneke me in Tivoli wist te vertellen. Leuk hoor. Maar ik was toch hard genoeg om haar te redden van Johnnie, een soort bikerdelinquent en klant in het café. Hij had een onbeantwoord oogje op haar. “Dood moet ze, dood!”, brulde hij. Lenneke zat in de bierkelder, ik stond tussen haar en Johnnie, op het kelderluik “Is ie al weg?”, riep Lenneke, “Ik moet zo plassen!”. Het was óns café en we lieten er niemand vermoorden, zeker geen collega. Uiteindelijk was het Inge, die met haar zwangere buik genoeg respect afdwong bij Johnnie om hem te laten inbinden. Scheldend verliet hij het pand.
Het was een groot feest, zaterdagavond. Ontroerd hernieuwden we onze vriendschap met vele mensen met wie we destijds hebben gewerkt. Zo kwam ik Ansfried weer tegen en later ook Inez. Inge en ik gingen toen veel met hen om. Ze woonden samen, die twee. Jammer, dat ging niet helemaal goed. Ze knokten elkaar regelmatig het pand uit. Het ging uit en later had mijn broer nog iets met Inez. Vanavond waren ze gewoon blij elkaar weer te zien.
Blij was ik ook, dat ik oud-collega’s terugzag als Manfred, Jenneke, Ad, Arnold, Jan, of Hans. De meesten zagen er nog net zo uit als toen – behalve ik kennelijk. Heel wat adresgegevens en visitekaartjes zijn er uitgewisseld. De laatste kans was het, deze feestavond. Hierna is er niets meer, of toch? In de grote stapel oude dag- en logboeken vond ik pennevruchten uit 1981 terug, van mijzelf en van Inge en van andere mensen, die ik toen goed kende. Niet alleen zakelijke mededelingen van de ene ploeg aan de andere, maar ook hoop, liefde en poëzie.
Ik hoop, dat er nog werk van wordt gemaakt om die boeken te redigeren en als niemand het wil doen, dan ben ik er toe bereid.
Met Jenneke heb ik begin jaren tachtig lange tijd in de keuken gestaan. We kookten voor soms meer dan honderd eters in het eetcafé. Vlees en vega. Op het laatst draaiden we daar onze hand niet meer voor om. Vol trots had ze vanavond twee van de vier kinderen meegenomen. Die heeft ze sindsdien grotendeels in haar eentje grootgebracht. Goed gedaan, mooie jonge volwassenen – ze leken erg op haar en ze waren slechts weinig jonger dan wij zelf destijds.
Oh, en daar was ook Arnold met de handjes, die me vertelde dat het comité Tivoli Tijdelijk tussen ’79 en ’81 niet minder dan 18 keer een zaal heeft gekraakt, om te laten zien hoe groot de behoefte was onder Utrechtse jongeren aan een centrum voor muziek en theater. Een aantal malen was ik daar ook bij, om met de mobiele actietap van De Baas bier en wijn te verstrekken aan de aktievoerders.
In de grote zaal van Tivoli was ik 28 jaar niet geweest. Al jaren is het de plek in Utrecht voor de betere muziek. De laatste maal dat ik binnen was, in 1981, had het comité het leegstaande complex opengebroken voor een aktieoptreden. Ik zie de punkbands en Jules Deelder nóg staan op het podium, belicht door bouwlampen en omgeven door rokerige wietdampen. Inge moest tot drie keer toe door een WC-raampje klauteren, opdat de VPRO-cameraploeg een mooi plaatje kon maken van de ontsluiting van het pand.
Mensen van de Baas, bedankt voor die mooie jaren. Werken in De Baas: voor mij maakte het verschil.
Over mijn laatste bezoek aan De Baas
Bericht over het eindfeest in “Alles over Utrecht”
De site waarop het einde staat beschreven:
De VPRO over Tivoli Tijdelijk in de jaren 70 en 80
De VPRO in ‘Het Spoor Terug’ over het einde van De Baas
Een Afterlife voor alle oud-medewerkers
________________
Reacties
Paul Broekman 08-06-2009 09:29
Grappig, ik heb ook nog mee gedaan met het kraken van Tivoli.
En natuurlijk ook in de baas gegeten (en gedronken…)
alib_bondon 11-06-2009 02:56
Goed te lezen. Is wel lang geleden… Bestaan dergelijke initiatieven nog in Utrecht?
Gijs van Hesteren 11-06-2009 07:30
Zo lang geleden is het niet, eigenlijk. De deuren van De Baas sloten vorig jaar juni pas definitief. Volgens mij was er nóg een collectief café in Utrecht: Averechts. Dat bestaat nog, denk ik.
fred van der wal 17-09-2009 12:48
Goed om te lezen!