Zandhonger Waddenzee probleem voor lange termijn

Symposium Waddenacademie Morfologie Waddenzee

Prof. dr. Piet Hoekstra, lid directie Waddenacademie. (Foto: Gijs van Hesteren)
Prof. dr. Piet Hoekstra, lid directie Waddenacademie.
(Foto: Gijs van Hesteren)

LEEUWARDEN – De kerntaak van de Waddenacademie is onderzoek. Onder meer naar de geomorfologie van de Waddenzee. Deze tak van de aardwetenschappen bestudeert de vorming van landschap en zeebodem. De academie werkt hierbij samen met het Netherlands Centre for Coastal Research (NCK) en Rijkswaterstaat. Eerder dit jaar, tijdens een symposium in het Fries Historisch en Letterkundig Centrum Tresoar, bespraken bijna 90 wetenschappers de huidige stand van zaken. In het Engels, want wetenschappelijk onderzoek is een internationaal gebeuren.


‘Onze onderzoeksagenda richt zich op klimaat, waterhoogte, stroming, sediment en kustverdediging’, stelde academiedirecteur prof. dr. Piet Hoekstra in zijn openingswoord. Vanuit verschillende studierichtingen gingen onderzoekers erop in. De algemene indruk: de hoogte en vorm van de wadplaten, de diepte en het verloop van de geulen hangen af van zeespiegelstijging en bodemdaling. De grote vraag op de middellange termijn: is er in de Noordzee voldoende capaciteit om de zandhonger van de Waddenzee op te vangen?

De langere termijn; morfologische aandachtsgebieden in de Waddenzee. Uit de presentatie van Pieter Koen Tonnon van Deltares. (Afbeelding: Deltares)
De langere termijn; morfologische aandachtsgebieden in de Waddenzee. Uit de presentatie van Pieter Koen Tonnon van Deltares.
(Afbeelding: Deltares)

De wetenschappers stelden vast dat de uitwisseling van sediment rechtstreeks samenhangt met windsnelheid en -richting en met golfhoogte. Theo Gerkema van het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ): ‘De wantijen op het wad zijn er uiterst gevoelig voor. We moeten echt over langere perioden metingen doen om deze processen goed te begrijpen.’
Het lijkt een open deur. Toch is dit een noodzakelijke fase bij behoorlijk onderzoek. Dat eilandbewoners, vissers en schippers deze verschijnselen dagelijks opmerken is iets anders dan dat dit proefondervindelijk bewezen wordt. Pas dan kan een wetenschapper de volgende stap zetten.

Toekomst Waddenzee

Voor de argeloze toehoorder was het af en toe lastig de voordrachten te volgen, vooral wanneer deze diep ingingen op details. Waar bleef het brede panorama van de toekomst? Waar gaat het naartoe met de Waddenzee? Blijven de geulen diep genoeg, verdwijnen zandplaten definitief onder water?

De slibmotor. (Afbeelding: Waddenacademie)
De slibmotor.
(Afbeelding: Waddenacademie)

Pieter Koen Tonnon van Deltares erkende het: ‘Kortetermijnmodellen doen het vooral goed op de korte termijn’, zei hij. ‘Onze uitdaging liggen in de intermediate timescales; dan spreken we over decennia, eeuwen. Er zijn aanknopingspunten. Kleinschalige nieuwe verstoringen in de wadbodemstructuur kunnen op de langere termijn ontwikkelingen in de hele komberging domineren.’

Met deze term geeft de wetenschap het gebied aan waarin een zeegat het binnenkomende getijdenwater opvangt. Veel onderzoek concentreerde zich de laatste jaren op de komberging van Ameland. Dit gebied zou representatief zijn voor andere zeegaten langs de Nederlandse Waddenkust. Hoewel, de onderzoekers zagen duidelijke verschillen, bijvoorbeeld tussen het westelijke en het oostelijke waddengebied. Ad van der Spek van Deltares stelde dat de afsluitdijken van IJsselmeer en Lauwersmeer grote invloed hebben gehad op de waddenmorfologie.

Klimaatverandering

Er bestaat overeenstemming over versnelling van de zeespiegelstijging; men verwacht de komende eeuw tussen de dertig en zeventig centimeter (ICCP). Volgens Van der Spek kon dit betekenen dat sommige kombergingsgebieden de zogenaamde critical sedimentation rate niet halen; met andere woorden, dat er niet genoeg zand aangevoerd wordt om de zeespiegelstijging te compenseren.
‘Met name de westelijke Waddenzee lijkt daar gevoelig voor’, aldus de onderzoeker.

Wat ook opviel, aldus Deltares-wetenschapper Thijs van Kessel, was het verschil tussen slib en zand. Hoe meer landinwaarts, of hoe verder naar het oosten, hoe meer slib. ‘Lokale omstandigheden lijken daarvan de oorzaak. De zeebodem is hetzij zanderig met weinig slib, hetzij modderig met weinig zand. De afgelopen tientallen jaren lijkt daar weinig verandering in te zijn geweest.’

Vanuit de TU Delft stelde Bas van Maren dat er meer onderzoek nodig is naar de effecten van baggeren. ‘Er wordt sediment onttrokken aan de Waddenzee. Wat zijn daarvan de gevolgen? Moeten we daar op meer duurzame wijze naar kijken? In het estuarium van de Eems traden grote veranderingen op na baggeren ten behoeve van de Meyer Werft.’

De slibmotor

Een interessant experiment vond plaats in het Kimstergat, vlakbij Harlingen. Martin Baptist van de Universiteit van Wageningen zei hierover: ‘Uit de haven van Harlingen baggert men veel slib. Dat werd dicht bij de haven gedumpt, wat contra-productief werkte. De nieuwe aanpak in de Mud Motor: men lost het slib verder naar het noorden in een ondiepe stroomgeul, waar het bijdraagt aan de natuurlijke slibbehoefte van de kwelders bij Koehool en Westhoek. Het is op de korte termijn duurder, maar op lange termijn bevordert deze methode de kustveiligheid, de biodiversiteit, het binden van CO2 en de haven kan men toch op diepte houden.’

Cultuurhistoricus Meindert Schroor (Waddenacademie) pleitte ervoor om steeds alle beschikbare bronnen te raadplegen, óók die van een symposium uit de vijftiger jaren, waar werd vastgesteld dat Koehool al vóór het aanleggen van de Afsluitdijk de grens vormde tussen Zuiderzee en Waddenzee – ten zuiden ervan géén kwelders, naar het noorden toe wél.

Hoekstra besloot de dag met: ‘We moeten niet vergeten dat het gehele waddensysteem pas zo’n duizend jaar geleden tot stand kwam, nadat een aantal stormvloeden de veengebieden wegsloeg. Het gebied is waarschijnlijk nog altijd op zoek naar een evenwicht. Klimaatverandering en bodemdaling compliceren het beeld. Als onderzoekers moeten wij deze verschijnselen integraal benaderen. We moeten onze kennis delen, elkaar aanmoedigen het gebied onder de aandacht brengen en blijven zoeken naar onderzoeksfondsen.’

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *