Met Franse slag langs sluis en rivier

Het Canal du Nord begint bij sluis Palluel, vlakbij Arleux. Daar neem ik het roer over van schipper Bart. Hij rijdt met mijn Opel Vivaro terug naar Nederland.

Sinds de coronacrisis voer ik niet meer uitsluitend op historische zeilschepen, fietshotelboten of Amsterdamse salonboten, maar ook af en toe in de binnenvaart, met de spitsen Manna of Avenir. Een ‘spits’ is een vrachtschip dat met en lengte en breedte van 39 bij 5 meter precies past in de oude Franse kanaalsluizen. Eigenlijk verouderde schepen, maar dat zijn de sluizen ook. Voor dit scheepstype is er daarom nog altijd veel te doen. Het werk speelt zich hoofdzakelijk af in België en Noord-Frankrijk. In september voer ik met driehonderd ton kunstmest van Arleux naar Venizel, bij Soissons. Je vaart daar zonder matroos of deksman. Weinig aanspraak dus. Reden om dan maar van alles op te schrijven. 

Op het Canal du Nord en de Oise voel ik me intussen al een beetje thuis. Daar ben ik al een paar keer geweest. Alles onder controle. Maar het riviertje de Aisne vond in mij geen vriend, sterker nog, krachttermen als s**rftrivier of p**sloot kwamen regelmatig over mijn lippen. Wie er vaak vaart vindt het allemaal heel gewoon. Daar kom ik al snel achter, als ik met ervaren collega’s spreek. Voor mij was het even wennen. Echt Frankrijk, misschien.

Halfgare palen

Na anderhalve dag draai ik vlak voor Compiègne met de Manna de Aisne op. Het licht bij de eerste sluis staat op rood. Op mijn marifoonoproep krijg ik geen antwoord. Ik vaar maar weer achteruit. Honderd meter voor de sluis maak ik vast aan twee halfgare palen. Het valt tegen, met twee meter diepgang. De rivieroever werkt niet mee. Bruin slib wolkt omhoog in het rivierwater. Langs een ladder beklim ik de hoge loopbrug. Op de wal staat een bordje met een afbeelding van de ’telecommande’. Een handzaam apparaatje waarmee je de sluis zou moeten bedienen. Dat had Bart, de eigenaar van de Manna, me al uitgelegd. Geen apparaatje te zien.

Sjokken naar de sluis.

In de verte zie ik een andere spits de sluis uitvaren. Er is dus wél bediening blijkbaar. Moeizaam klim ik terug aan boord, start de motor en maak los. Niks hoor, voor mijn neus sluiten de deuren.
Wéér achteruit naar de kl**eloopbrug. Ik sjok naar de sluis. Daar is geen mens. Nou ja, het is zondag.

Op de sluiskade bevindt zich een zogenaamde ‘distributeur’. Daar zou het apparaatje te vinden moeten zijn. Mooi niet. Er staat wél een stand met een ‘interphone’. Ik druk op de rode knop. “Hallo”, zegt de Fransman die opneemt. Op goed geluk en in mijn steenkolen-Frans vraag ik of de sluis open kan.
“Neemt u de telecommande uit de distributeur en druk op de blauwe knop”, zegt hij.
“Er zit geen telecommande in de distributeur”, antwoord ik. “Wat nu?”
“Ik ga bellen”, zegt de man, “en dan krijgt u groen licht.”

Ik sjok terug naar het schip, klauter naar beneden en start de DAF 1160. Het licht gaat op groen, de deuren openen zich en ik vaar op. Snok, doet de Manna. Ze loopt vast op een bult met blubber, recht voor de ingang van sluis. Ik ontdek dat het normaal is in Frankrijk, dat men het slib zich laat ophopen middenin de vaarroute. De boegschroef, de DAF, brommen, vooruit, achteruit, bakboord, stuurboord. Het duurt tien minuten en dan zijn we los. Gelukkig heb ik als waddenschipper een beetje ervaring met vastlopen en loskomen.

Canal du Nord. Niet alleen de sluizen teisteren mij, ook de ochtendmist.

De trekstang

Goed, de Manna ligt in de sluis. En nu? Er gebeurt niets. Ik klauter van het schip de sluiskade op. Ik druk weer op de rode knop en krijgt dezelfde Franse woordvoerder aan de lijn.
“Bent u al in de sluis?” vraagt hij.
“Ja ja, en nu?”
“De trekstang!” zegt hij, “de trekstang!”
Aha. In Nederland krijg je bij dit soort dingen meestal een uitvoerige handleiding op een grote poster. Maar ja, in Nederland is alles beter (nee hoor).

Ik beweeg de groene stang naar boven en beneden. Na een minuut hoor ik een pieptoon. En ja! De benedendeuren sluiten zich, de kolk loopt vol. We schutten. Lang verhaal kort: ik kom bij de volgende sluis. Lichten op rood. Het is kwart voor zeven in de avond. Opnieuw heb ik moeite om het schip tegen de twee palen af te meren. Erg diep is het niet. Dit keer vind ik de trap ter hoogte van het voorschip. Dat krijg ik niet dichterbij dan een meter van de paal. Ja doei, ik ga op mijn 67e niet nog eens een spagaat oefenen. We zitten tegen sluitingstijd aan. Ik vind het welletjes voor vandaag.

Dit is Bart, de eigenaar van de Manna. Iemand waar ik graag voor werk.

Kafka

Om een uur of negen in de ochtend wandel ik naar de sluis. Eerst heb ik de spits een meter of twintig naar voren gelegd, zodat het achterschip bij de paal met de ladder uitkomt. Met de dikke DAF achterin is het daarna makkelijk om dichtbij de ladder te sturen. Gelukkig heb ik nu het nummer van de Franse beambte, dus dat bel ik dan maar. Hij zorgt dat het licht op groen gaat.
In de sluis komt een andere meneer naar me toe gewandeld. Hij heeft een apparaatje in zijn hand: de beroemde telecommande.
“Had u er geen?” vraagt hij onschuldig.
“Nou nee”, zeg ik. “Uw distributeur zag geen reden om mij er een te verstrekken.”
“Dat kan niet”, zegt hij. “Toch is het zo”, zeg ik. “Nee hoor”, zegt hij. Ik geef het op. Tegen Kafka kan je niet vechten.
“Oké, oké, in elk geval bedankt en ik wens u een prettige zondag, meneer.”
Vanaf dat moment gaat het schutten bij de sluizen op rolletjes.

Gretha

Oeps, we zitten aan de grond. De beide DAF’jes moeten aan de slag.

Dat geldt niet helemaal voor het varen. Veel later, in een bocht, ik houd de voorsteven netjes in het midden van de rivier, lopen we opnieuw omhoog. Dit keer met acht kilometer per uur. Vast is vast, denkt de Manna. Ik krijg er geen beweging in. Dan ga ik eerst maar eens een bakje koffie zetten. Gelaafd probeer ik het opnieuw. Vooruit, achteruit, bakboord, stuurboord. De DAF 575 van de boegschroef (noem ik meestal Gretha) begint warempel zonder zwarte rookwolken te draaien. Eindelijk op temperatuur. Sorry Gretha, ik zal je naam niet meer misbruiken. Ruim een uur lang duw en trek ik het schip heen en weer. Dan, met alle kracht achterwaarts gericht, begint de Manna te bewegen, tergend langzaam en dan allengs vlotter. We zijn los. Pfff. Sleepboten zijn hier niet dik gezaaid.

“Wij komen hier al vijfendertig jaar. Het komt door de zware regens van augustus”, legt een spitsenschipper me later uit. “De versterkte stroming deponeert slib op onverwachte plaatsen. Bijvoorbeeld ook in de opvaart naar sluizen, want vlak daarnaast ligt meestal de stuw. Als je het weet kan je eromheen sturen.”

Weer wat bijgeleerd.

Palluel. Manna in de sluis.
De Aisne loopt dwars door Soissons en daar overnacht ik dan ook. Mooie nieuwe kade. VNF, de organisatie die de Franse vaarwegen onderhoudt, onderscheidt zich niet bepaald door opvallende activiteit. Dit zal wel gefinancierd zijn door het departement of de gemeente, en misschien heeft de EU meebetaald.
Aangekomen bij Venizel wacht de Manna op haart beurt voor het lossen.
Lossen doet men gewoon met de grondverzetmachine. Schep voor schep van schip naar truck.
Halverwege het Canal du Nord overnacht ik bij Graincourt, in the middle of nowhere.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *