In december 2018, tijdens mijn uitstapje naar Phuket, Thailand hield ik aantekeningen bij. In enkele afleveringen publiceer ik deze nu op mijn weblog. Dit is aflevering 6.
Brommen en zeilen op Phuket (6)
Christian en ik scooteren naar een scheepswerf, het moderne Asian Phuket Marine. Christian heeft er wel eens gestaan met zijn catamaran. Of ik het leuk vond om die werf eens te bekijken. We rijden door een wat rommeliger en armoediger deel van de stad – hoewel ook daar overal dikke, glanzende pick-ups af en aan rijden. Verder vooral veel loslopende honden, brommers, scooters, werkplaatsjes, eettentjes en werfachtige bedrijvigheid.
Chris zei me een paar dagen geleden, dat de Thais veel te dure auto’s kopen. Dat doen ze met veel te hoge leningen, die ze eigenlijk niet kunnen betalen. ”Verkeerde prioriteiten”, volgens Chris. “Ze zouden het geld beter kunnen investeren in business, maar ja, heel veel Thais leren eigenlijk niet veel op school. De scholen zijn waardeloos. Als een leerling iets aan de leraar vraagt, krijgt hij een draai om de oren. Vragen stellen is brutaal, vinden de docenten. En als ze van school komen kunnen ze dus niets.”
Het zijn woorden die ik voor zijn rekening laat, want het bedrijf staat er prima opgeruimd en bedrijvig bij. Geen troep, geen rondslingerend gereedschap. Wél overal geparkeerde Honda-brommertjes, zoals overal in het Verre Oosten.
De werf maakt gebruik van een langshelling, waarlangs men de schepen het grote terrein op trekt. Men rangeert de doorgaans niet al te grote schepen met behulp van wissels en dwarsrails naar de plek waar men ze hebben wil. In Nederland noemden we dit halverwege de jaren negentig een ‘belangrijke innovatie’, bij het ingebruiknemen van de nieuwe scheepswerven van ‘Welgelegen’ in de Nieuwe Industriehaven van Harlingen.
Bijna alle schepen die ik droog zie staan zijn van hout. Een legertje mannen in blauwe overalls is ermee aan de slag. Ze verrichten vakwerk, dat je in Nederland niet zo vaak meer zult aantreffen op een werf voor de beroepsvaart.
De industriewijk er omheen is bijzonder boeiend om te zien. Overal kleine scheepshellinkjes en werkplaatsjes. Het doet een beetje denken aan de Westelijke Eilanden in het Amsterdam van vóór de jaren tachtig, voordat het daar een hipstersreservaat werd. Maar toen zag je niet de in Phuket alomtegenwoordige eet- en drinktentjes.
We hebben er dorst van gekregen en rijden naar ‘the old town’. Veel gebouwen uit de negentiende eeuw, met een oosters-Chinese inslag. “In de binnenstad wonen en werken bijna alleen Thais van Chinese afkomst”, vertelt Christian. Dat zie je terug in de bouwwijze.”
We drinken een colaatje in de drukke hoofdstraat. Mooi is die niet, interessant wél. Het doet me denken aan de straten in het door de onsterfelijke striptekenaar Hergé opgetekende boek ‘Kuifje en de Blauwe Lotus’. Christian kent Hergé. “O ja, Tintin bedoel je. Ja, wat je zegt klopt wel.”
We drinken het drankje op – bij een Chinese horecagelegenheid inderdaad – en rijden terug naar Makz. Langs de weg kijkt Christian zoekend richting zee. Ik vraag wat hij aan het doen is. Hij heeft trek gekregen en probeert het strand te vinden, zegt hij. Dat is soms lastig, vanwege de vele bouwprojecten die de laatste jaren zijn uitgevoerd langs de kust.
Chillen
Uiteindelijk dalen we af naar de ‘Beach Bar’. Een paviljoen met het gele strand en het blauwe water zoals we dat we kennen uit de folders. Een niet zo smakelijke maaltijd met wél smakelijk bier rondt het af. Ik stuur wat fotootjes naar Instagram en Facebook, om te laten zien dat ik heus wel geniet van de tropische stranden.
We gaan verder met chillen, bij Makz thuis. Die is zelf superdruk met zijn charterklanten. Nee, we hoeven niet te helpen. We gaan dan maar op stap voor de avondmaaltijd. Eerst een drankje, had Makz aangeraden.
“Ga maar vast, Tjeb en ik komen zo.” Maar bij Chris is het dicht. Een ‘moslimfeest’ in het aanpalende schoolgebouw. En het ‘Small Café’ is ook gesloten. “Raar hoor, op zaterdagavond”, moppert Christian. Het eettentje naast Noy is open. Je kunt er frites bestellen. Dat doen Christian en ik dan ook. Een lekkere gestoomde vis met chili is het bijgerecht. En er volgen heel wat biertjes. Makz en Tjeb zijn er inmiddels bij gekomen.
We zitten aan tafel met een Australiër van een jaar of zeventig. “Hij is erin geluisd”, zegt Makz. “Hij is nu de flappentap van die vrouw en haar familie.”
De man heet Rinus en heeft een nogal jonge vrouw van Thaise afkomst en een dochtertje van een jaar of twee. Heel lief meisje, trouwens. Rinus lijkt me verder okee, maar Makz vindt hem een droplul, dan wel sukkel. Maar goed, hij kent hem beter en langer dan ik.
De man is van Nederlandse afkomst (Geldrop). In 1952 is hij samen met zijn ouders naar Australië vertrokken – vandaar dat hij geen Nederlands spreekt. Ja, vloeken, dat kan hij nog wel, natuurlijk.
Op verzoek van Makz zien we op de widescreentelevisie de hele avond Youtube-video’s van MotoGP-wedstrijden. Marquez, Rossi, Lorenzo. Dat werkt inderdaad sfeerverhogend.
De stad in
Het is zondag, óók in Thailand. Ik neem me voor een dag niets uit te voeren. Ik begin aan het boek van John Grisham, dat ik vlak voor vertrek uit Nederland had aangeschaft bij de Bruna in Harlingen. Makz loopt te ijsberen, hij vertoont uitstelgedrag en het blijkt dat hij geen zin heeft om naar de boten te gaan, waar allerlei klusjes gedaan moeten worden. “Doe lekker een dagje niks, het is toch zondag? Morgen weer een werkdag”, probeer ik hem te verleiden. Dat lukt natuurlijk niet. Als je tegen Makz zegt, doe iets niet, dan doet hij het juist wél…
Ikzelf intussen lig lekker op de bank en lees het boek. Als Makz terugkomt vraagt hij me of ik in Nederland nog Guzzi-specialisten weet. Niet speciaal, buiten Ted Haanappel in Amsterdam. Maar die kent Makz ook wel. Misschien Tajan van der Wiel in Harlingen, die is verrekte handig met motoren! Dus Makz e-mailt direct naar Tajan, met een probleem over een oliekoeler. Nou, ik hoop dat Tajan hem daarmee kan helpen. Nu nog voldoende tijd.
Om een uur of half twee wandel ik naar het Used Books Café. Een portie saté met pindasaus, een biertje en een koffie. Prima lunch.
Het wordt tóch niet zo’n dag waarin ik niets uitvoer. Makz gaat in Phuket een groot aantal boodschappen doen en ik mag mee, in het ietwat wiebelige, uit betonijzer aan elkaar gelaste zijspan. Tegen al mijn principes in, alleen gekleed in teenslippers, T-shirt en korte broek. Zonder jasje, zonder helm. Maar ja, de enigen die je hier in het verkeer ziet met helmen zijn sportfietsers. Verder komt iedereen voorbijscheuren in een fladderend niemendalletje. Ik doe maar zoals de locals doen.
Twee jongedames zitten tussen de spullen hun nagels te lakken. Hé, wat irritant. Een klant.
Makz maakt een groot aantal stops in de stad. In de department store C Plus stapt hij met zevenmijlslaarzen door de verdiepingen. Ik moet draven om hem bij te houden. Links en rechts zie ik interessante dingen, maar daar is geen tijd voor. Hij heeft een computerventilator nodig. Hij gebruikt die aan boord van de catamarans als koelwaaier. In de computerzaak loopt zoals in de meeste winkels een groot aantal personeelsleden. Onder hen drie jongens, die decoratief naast elkaar zitten te spelen met hun smartphone. Met hun rode shirtjes maken ze samen een mooi plaatje. Ik vraag toch maar even of ik ze op de foto mag zetten. Ze spreken duidelijk geen Engels en zo te zien stellen ze er helemaal geen prijs op. Ze kijken me aan alsof ik een vieze oude man ben. Nou, dan niet.
Iets verderop in de winkel zie ik een kraampje met brillenkoordjes. Ik wil er twee kopen. Twee jongedames zitten tussen de spullen hun nagels te lakken. Ze kijken verstoord op als ik hun aandacht probeer te trekken. Ik zie ze denken. Hé, wat irritant. Een klant.
Je ziet dat heel veel in Phuket. Personeel mag gewoon zitten als er niets te doen is. Ik vind het best, maar in Nederland zou dat onbestaanbaar zijn. Laat staan dat ze met hun nagels of hun telefoon bezig mogen zijn. Makz: “Er is nu eenmaal heel veel personeel, dat voor 150 Baht per dag wat rondhangt. Dat is ongeveer vier euro en daarmee schiet je zelfs in Thailand niet veel op.”