HARLINGEN – Regelmatig organiseert Jeanine Otten van Museum Het Hannemahuis lezingen over maritieme onderwerpen. Ditmaal sprak Sandra Comis over de kleding van walvisvaarders. ‘Van kou had men in de zeventiende eeuw waarschijnlijk minder last’, legde de Voorschotense archeologe uit. ‘Korte jasjes, zij het vaak in twee of drie lagen, pofbroeken, lange geweven kousen, lage schoenen, alles volgens de toenmalige mode. We vinden eigenlijk zelden zulke oude textielresten.’
‘Niemand weet daar raad met deze textielresten’
Voor een onderzoek in opdracht van het Arctisch Centrum van de Rijksuniversiteit Groningen ontdekte Comis eind jaren zeventig, begin jaren tachtig bij Smeerenburg op Spitsbergen en in vijftig graven op het eilandje Zeeuwse Uitkijk een groot aantal kledingstukken. Normaal gesproken verdwijnen die het eerste op archeologische vindplaatsen. Ze vergaan door vocht en schimmels. Dankzij het poolklimaat echter is daar veel bewaard gebleven. Het leidde tot de grootste collectie van 17e en 18e-eeuwse werkmanskleding van Europa.
Student met twee hobby’s
Sandra Comis: ‘Eigenlijk ben ik bij toeval dit onderzoek ingerold, eind 1979. Men zocht naar een student met interesse in maritieme archeologie én in textiel. Zo iemand was ook toen moeilijk te vinden, maar voor mij was het een unieke kans om mijn twee hobby’s te verenigen: handwerken en archeologie. Dit is een weinig voorkomend specialisme. Twee leerlingen heb ik gehad. De ene is helaas overleden, de andere is nu nog altijd gespecialisserd in vroeg-Middeleeuws textiel. Maar ja, met archeologie is tegenwoordig geen droog brood te verdienen. In 1990 heb ik me laten omscholen. Nu werk ik als financieel controller op het Ministerie van Justitie en Veiligheid.’
Dat wil niet zeggen dat Sandra Comis haar oude beroep helemaal in de steek liet. Integendeel, zoals zij zelf uitlegde: ‘Dit is altijd mijn hobby gebleven.’ In 2017 promoveerde zij op haar onderzoek ‘Zeventiende- en achttiende-eeuwse kleding van walvisvaarders opgegraven op Spitsbergen’. Werkwijze en conclusies zijn na te lezen in haar promotieonderzoek, een 2,5 kilo zware pil. Wat boek en lezing in ieder geval duidelijk maakten: voor kleding die in voorbije eeuwen door gewone mensen werd gedragen is zij in Europa zo’n beetje de enig overgebleven autoriteit.
Terug naar de Poolzee
Dat bleek wel uit het bezoek dat zij vorig jaar bracht aan Spitsbergen. Alle kleding die in de jaren tachtig voor haar onderzoek naar Nederland was overgebracht bevindt zich intussen weer op de plaats van herkomst. ‘Volgens de Noren behoorden de vondsten tot hun nationale erfgoed. Dat hadden wij ook wel kunnen zeggen, want de kleding werd gedragen door Nederlandse walvisvaarders. Maar goed, met veel ceremonieel – ambassadeurs, een speciaal schip dat de collectie kwam ophalen – verhuisde alle textiel in 2005 naar het Svalbard Museum op Spitsbergen. ‘Daar ligt bijna alles in depot, want niemand heeft ook maar een flauw idee wat ze ermee aanmoeten. Het grote voordeel is dat ze daar geen motten hebben. Vorig jaar ben ik er nog geweest, voor mijn promotieonderzoek. Ik heb hen uit moeten leggen wat ze eigenlijk in huis hebben. Een feest van herkenning trouwens: ah, daar liggen mijn kousen, dacht ik bij mezelf, en dáár mijn jackje!’
‘Wat we op Smeerenburg en Zeeuwse Uitkijk aantroffen komt uit de periode 1650 tot 1750. Het is kleding zie je terugziet op schilderijen en tekeningen die het dagelijks leven van de 17e en 18e eeuw uitbeelden. De korte, getailleerde jasjes waren eerder modieus dan praktisch. Kleding werd thuis gemaakt. Confectie zoals we die nu kennen bestond nog niet en kleermakers werkten in hoofdzaak voor de meer bemiddelde klassen. De pofbroeken, de jasjes, de geweven mutsen en kousen, men verstelde en repareerde en droeg ze tot in het oneindige.
In vele landen hebben zeelieden deze kleding gedragen. De klederdracht van het eiland Marken doet er tot op de dag van vandaag aan denken. Erg warm was het allemaal niet. Lange jassen, laarzen, lange broeken, we zijn ze niet tegengekomen op Spitsbergen. Het lijkt erop dat de Nederlandse walvisvaarders op Spitsbergen het ermee moesten doen.
Vooral zijden en wollen kleding is bewaard gebleven. Die is gemaakt uit dierlijke vezels. Katoen en linnen, stoffen van plantaardige oorsprong, zijn veel gevoeliger voor verrotting en schimmel.’
Steeds minder vondsten
Na 1650 werden walvissen niet meer aan land verwerkt. De route van zeestromen veranderde. Men stapte over op verwerking op zee. Men verliet de nederzetting Smeerenburg en het eiland Zeeuwse Uitkijk bezocht men alleen nog om overleden zeelui ter aarde te bestellen. De bodem was bevroren en droog, waardoor de lijken en hun kleding redelijk tot goed bewaard bleven.
Ook in Nederland gaat nu veel verloren, door lage grondwaterstanden ten behoeve van de landbouw en in de steden door bemaling, onder meer voor parkeergarages. Doodzonde
‘Sinds midden vorige eeuw wordt het warmer en regent het vaker. De afgelopen decennia zijn nauwelijks nog vondsten van enige waard gedaan. Van de grafinhoud is niets overgebleven. Ook in Nederland gaat nu veel verloren, door lage grondwaterstanden ten behoeve van de landbouw en in de steden door bemaling, onder meer voor parkeergarages. Doodzonde. Wat Spitsbergen betreft moeten het doen met wat we nu hebben gevonden. Dat was veel. Zo weten we nu aan de hand van de kledingmaten van begraven mensen hoe groot en hoe dik zij waren, soms met wat voor rituelen zij begraven werden en vaak weten we ook de doodsoorzaak. Veertig procent viel ten slachtoffer aan scheurbuik.’
Boek: ‘Zeventiende- en achttiende-eeuwse kleding van walvisvaarders opgegraven op Spitsbergen’, SPA Uitgevers, Zwolle. ISBN: 978-94-034-0202-4, e-ISBN: 978-94-034-0201-7.
Dit bericht werd eerder gepubliceerd in Weekblad ‘Schuttevaer’ van 9 april 2019.