Met snelle en trage motorblokken
Waarom is het zo leuk, racen met een klassieker die er eigenlijk niet voor is ontworpen? Geen idee, misschien een kruising tussen midlifecrisis (ik begon pas met racen op mijn 49e) en de herinnering aan de Britse eencilinders en twins van mijn jongste motorjaren. In de historische motorracewereld ben ik niet de enige met een XS. Ik noem uit mijn kennissenkring bij de SAM de gebroeders Peter en Arjan van der Velde, Jan Smit, Jan van Zuuk en Gert Heideveld. En in de Belgische klassieke races leerde ik Piet Laan, Dirk de Winter en zijspanéquipe Richard en Kim Pouwels kennen. Enfin, het trillen en dreunen doen je beseffen dat je leeft, terwijl de constructie van het motorblok op stevig misbruik is berekend.
Een paar jaar lang had ik al met een MuZ Skorpion deelgenomen aan wegraces, bij de Zomeravondcompetitie en bij de Ducati Club Race. Dat is een hele dikke watergekoelde eencilinder, opgeboord tot 682 cc. Op een keer, intussen een jaar of twaalf geleden, had ik me aangemeld voor een race in Eemshaven. Daar was een klasse SAM tot 750cc. Ik ontmoette er Evert en Riet Welvaart, die met veel energie aan het proberen waren de SAM nieuw leven in te blazen. Van het een kwam het ander en voor ik het wist zat ik in het bestuur van de stichting.
Het bleek al snel dat de meeste levensvatbaarheid zat in het organiseren van klassieke racedemo’s. In het begin leek het nog op het beconcurreren van bestaande democlubs, met name het CRT, waar Evert met enige onmin was vertrokken. Daar zat geen toekomst in, vond ik, samen met enkele andere bestuursleden. We verlegden de bouwjaargrens naar materiaal van ná 1972 en voegden de klasse 750cc toe. Want voor de sportmotoren van de jaren zeventig en tachtig bestond toen nog weinig startgelegenheid. Het bleek een succesvolle keuze.
Op zoek naar staande twin
Mijn MuZ van 1996 was echt te jong, hoe dan ook, Daarom ging ik op zoek naar een klassieker. Liefst iets in de trant van de Britse tweecilinders, maar wat minder fragiel. In 2010 kocht ik daarom een XS 650 uit 1972-1976 van specialist Hans Peter, van Phoenix AZ Motoren in Best. Deze had er enkele seizoenen mee deelgenomen aan de Belgische klassieke kampioenschappen 750cc.
Ik ben geen bijzonder goede of snelle coureur, maar het wegracespelletje is fascinerend en verslavend. In 2011 zetten mijn racemaat Tajan van der Wiel en ik de motor in voor de eerste avondendurance van de SAM: de Drie Uren van Aalsmeer. Ik zal het nooit vergeten: halverwege begon het te plenzen – en niet zo’n beetje. Velen staakten de wedstrijd, maar er werd niet afgevlagd. We zetten door tot de finish, in de slagregen, nat tot op ons ondergoed, met zich breed vertakkende bliksemflitsen en met veel misbaar opstijgende jumbojets aan de inktzwarte hemel. Na afloop geen prijs, maar wel diepe tevredenheid en voldoening.
In de winter tikte Tajan – die in Harlingen een motorwerkplaats beheert – een schade-XS op de kop met een getuned motorblok. Dat bouwden we in de racer, die het tot dan toe had moeten doen met een standaardblokje. We meldden ons aan voor de Drie Uren van Oss. In die tijd was dat een bijprogramma van de Pinksterraces. We reden op de lange baan van circuit Paalgraven, met een recht stuk van 1200 meter. Daar brulde onze XS het uit, het motorblok werd zo heet dat je er een ei op kon bakken, maar het gaf geen krimp. Het ging een stuk sneller dan met het oude motorblokje, maar op dat rechte stuk kwamen de YZF’s, GSX-R’s en VFR’s uit de jaren tachtig ons evengoed voorbij alsof we stilstonden. Gelukkig waren er ook Honda CB750 vierpitters, BMW boxers, Laverda’s SF en SFC en Moto Guzzi’s Le Mans om de strijd mee aan te gaan.
Kampioen 2013
In de ‘gewone’ racedemo’s wist ik in 2013 met deze motor SAM-regelmatigheidskampioen te worden. Een jaar later lag ik er bij de classic demo in Raalte bij de start al af, nadat ik met mijn voorwiel het achterwiel van een voorganger had aangetikt. Gebroken duim en twee ribben. De motor kwam er beter af, eigenlijk.
De XS en ik hebben de afgelopen tien jaren deelgenomen aan talloze racedemo’s in Nederland en Duitsland en aan de Classics van Chimay en Gedinne. Het ‘snelle’ blokje gaf op een gegeven moment slijtagesignalen af. Zuigers en cilinders waren zwaar versleten, wat aanleiding gaf tot rookpluimen en oliegedruppel. Dit wacht momenteel nog op revisie. Een jaar of wat reed ik weer met het standaardblokje dat er al in hing toen ik het kocht van Hans Peter, totdat een klein erfenisje me in staat stelde een getuned blok klaar te maken.
Met spullen van Jerry van der Heiden en hulp en bijstand van Jan Smit uit Middenmeer en Tajan van der Wiel uit Harlingen – zij zijn voor mij de echte helden – bouwde ik in 2018 een 277 graden 750-blok, met hoge compressiezuigers enzovoorts. Daarmee kon ik deelnemen aan de 750-klasse in de Belgische competitie. Ik had al vrij vaak meegereden op de stratencircuits in de Ardennen, maar meestal in de Parade. Met een standaardblok heb je nu eenmaal niet zoveel te vertellen in een ‘echte’ raceklasse, zeker niet met mijn beperkte racecapaciteiten.
In juni 2018 reed ik het nieuwe blok in, op de uitdagende straten en dijken van de ZZ-Races in Noord-Groningen. De Laverdatwins, die me meestal het nakijken hadden gegeven, kon ik ineens prima bijhouden. Twee bruggetjes in het snelle circuit zorgden voor vele zwevende meters. Het Isle of Man van het Nederlandse noorden!
Vallen…
De volgende race – in het derde weekend van juli te Chimay – duurde niet lang. Om een of andere reden bleef de gasschuif van de rechter Dell’Orto hangen, al vóór de eerste bocht van de opwarmronde. Net op het moment dat ik mijn rem inkneep voor bocht één. Het resulteerde in een stevige valpartij, waarbij ik al gestrekt lag voordat ik besefte wat er gebeurde. Gelukkig reageert je lichaam met een berg adrenaline, dus je voelt eigenlijk weinig van het schuiven en tuimelen. Totdat je probeert op te staan en een vreemd knakkend gevoel in je schouder je vertelt dat je sleutelbeen in tweeën ligt. ‘Ik blijf maar even liggen’, dacht ik bij mezelf. Voor ik het wist hadden de EHBO’ers me in een ambu gehesen en zat ik te balen in het ziekenhuis van Chimay.
Wel bijzonder, zo’n ziekenhuis. Geheel uitgestorven, met een enkele uit Afrika geïmporteerde invaldokter en anderhalve verpleegster. Duidelijk weekendrooster. En dat terwijl twee kilometer verderop zo’n vijf- tot zeshonderd coureurs met de kin op de tank op centimeters van de vangrail hun rondjes maken. Je zou toch verwachten dat ze rekenen op een paar gebroken botten. Enfin, na een uur of vijf, zes – gelardeerd met conversaties in gebroken Frans – waren de foto’s gemaakt, mijn linkerduim gespalkt en mijn sleutelbeen in een mitella gehangen. Daar zit je dan, motorpak afgestroopt, in je onderbroek, motorlaarzen en T-shirt. Telefoon in de caravan in het rennerskwartier natuurlijk.
Ik wou er wel weg, eigenlijk. Uiteindelijk belde het ziekenhuis op mijn verzoek naar de wedstrijdleiding. Misschien was er iemand die me even zou willen ophalen? Men liet mijn naam omroepen in het rennerskwartier. Niet veel later meldden zich twee equipes aan de deur van het hospitaal. De eerste was Maxim Jurgens met zijn Dnjepr-zijspan, waarin vrouw en dochter al waren ingestapt. Of ik in het span wilde plaatsnemen. Hum, in het licht van mijn recente aanraking met het asfalt leek de rol van vierde wiel aan de wagen me niet aanlokkelijk. Een paar minuten later stonden Jan Frank Bakker en Jan Beens met de bestelbus voor de deur. Tot lichte teleurstelling van Max en zijn Thaise vrouw Tjeb koos ik toch maar voor de tweede optie, gezien mijn ietwat gehandicapte ledematen.
Een lang verhaal kort: in het rennerskwartier was iedereen extra lief voor me. Duidelijk opgelucht dat het niet erger was afgelopen, denk ik. Men verwende mij met biertjes en warme maaltijden en iedereen kwam zijn race-littekens laten zien. ‘Nou hoor je erbij, Gijs.’ Ik belde naar huis en tegen middernacht arriveerden mijn zoon en schoonzoon in Chimay. Ze schoven de motor de bus in, haakten de caravan aan, deponeerden mij met paracetamol in de passagiersstoel en tegen het ochtendgloren was ik weer in Harlingen.
…en opstaan
In september reed ik alweer op de XS, in de racedemo’s van Dodewaard en Oosterwolde. Eerst voorzichtig, maar al snel kwam er weer vertrouwen. Over naar 2019. Voorjaarstraining op het TTT-circuitje te Emmen. Wat reed de XS lekker! Totdat… kleng!… het ineens erg stil werd. Motorblok vast. Veel dure onderdelen bleken bij demontage kapot. Een drijfstang, een zuiger, twee kleppen, een 750-cilinderblok. Au, dat doet pas echt pijn. Misschien teveel toeren gedraaid, of een fabricagefout in één van de zuigers, of verkeerd afgesteld? Achteraf moeilijk vast te stellen. Tja, het is een racemotor, dan kan je niet om fabrieksgarantie vragen.
Terug maar weer naar het standaardblok, dat blijft altijd maar draaien! Het voldeed prima voor de volgende demo’s, in Hierden, Ermelo en Oss afgelopen jaar. In Chimay schreef ik me wijselijk niet in voor de 750-klasse, maar voor de Parade. In Colmar Berg deed ik een regularity van de Duitse VFV, maar de XS en ik konden het tempo echt niet bijbenen, gezien de bakken met regen op een voor mij onbekend circuit. Als toetje deponeerde een Honda CB500 een oliespoor van een paar kilometer. Daarmee was die dag ook weer om.
Intussen werkten we hard aan wederopbouw van het 277-blok. Een technisch genie ben ik niet echt. Ik doe bijna alles zelf aan de motor, maar soms wordt een klus ingewikkeld, of is het echt belangrijk dat het goed gebeurt. Dan helpen mijn racematen Tajan en Jan mij. Zo was het nu ook. Dankzij hen kon ik me voor Gedinne inschrijven bij de 750´ers, met het ‘snelle’ blok. Met kentekenplaat achterop het racezitje had ik de landweggetjes ten oosten van Harlingen onveilig gemaakt, totdat er zo’n 250 kilometer afgelegd waren. Ingereden!
Achtbaan in de Ardennen
Gedinne 2019. Een razendsnel stratencircuit. Ik deed het kalm aan in het begin. Voorzichtig met de nieuwe onderdeeltjes! Maar ja, wat is kalm aan? Je wilt toch een beetje meekomen. Uiteindelijk wist ik me te kwalificeren als dertiende, van de 16 deelnemers. Ach, zolang je maar niet de laatste bent. Ik ben bovendien een beetje groot en aan de zware kant, dus het XS’je moet extra hard werken – per drie, vier kilo verlies je een PK, zegt men. We reden de wedstrijden samen met de 500 cc groep 1 – de één- en tweecilinders van Europese makelij. De twee races verliepen prima, al werd ik natuurlijk al snel gedubbeld door mannen als Jarno Jonker met zijn 750 Beck BMW. Maar daar schaam ik me niet voor. Eindresultaat: een elfde en een tiende plaats. Ben ik best blij mee, gezien het feit dat ik me voor mijn doen het snot voor de ogen heb gereden.
Enfin, daarna kreeg ik het een paar weken achtereen erg druk met schipperen van klippers op de Waddenzee. Goed voor mijn Duitse taalbeheersing en bijna net zo leuk als motorrijden. Toch, in oktober reed ik de classic demo in het Gelderse Oosterwolde, waarbij ik een enthousiaste Siggi Rohrbach zag voorbijkomen. Hij probeerde me bij de chicane eruit te remmen. Jammer genoeg raakte hij in een slip en met een highsider duikelde hij de struiken in. Gelukkig zonder letsel. Zelf reed ik maar rustig verder. Tot slot van het seizoen een kletsnat verregende en toch enorm leuke classic demo op de Luttenbergring (Raalte). Voor Het Motorrijwiel schreef ik een verslag. Lees dat blad!
Het komend jaar zal ik veel aan het werk zijn als schipper op salonboten in Amsterdam en vanuit Harlingen op de ‘Margot’, een zeilklipper van de bruine vloot. Als de vrije tijd het toelaat ben ik desondanks van plan om deel te nemen aan demo’s van de SAM in Nederland (Hierden, Oss, Etten-Leur, Oosterwolde), de demo’s van Venhuizen en Raalte (Luttenbergring) en in St. Wendel in het Saarland. Verder wegraces van Klassik Motorsport te Hockenheim en Assen en de Belgische races in Chimay en Gedinne.
In november ben ik aan de beurt voor AOW en pensioen. Beroepsmatig ga ik het dan wat kalmer aan doen en wie weet kan ik de XS nóg meer afraggen.