Met Marten Toonder langs klei en zout water (11)

In de voorgaande tien delen van dit 2020-motordagboek (zie deel 1 voor de eerste aflevering) beschreef ik alles wat motorrijden leuk maakt. De voorbereidingen op het motorseizoen, het sleutelen, het toeren, de aankoop van een Moto Guzzi, de reizen naar circuits, de races en circuitdagen, de toerritten. Als afsluiter reed ik met zoon Gijs junior (39) tweederde deel van een Rondje Nederland. In deel 10 vertelde ik over het begin van de tocht, langs de kust van Noordwest-Friesland. In deze laatste aflevering neem ik de draad op bij Lauwersoog.

Met de Diversion en de California passeerden we Haaksbergen.
(Foto’s: Gijs van Hesteren)

Van horrorwinter naar motorzomer –
Deel 11

De Noord-Groningse kustroute voerde ons langs de magie van de waddenkust. Plaatsjes met namen als Pieterburen (zeehondjes), Valom, Kleine Huisjes en Doodstil (ze bestaan echt allemaal). Noordelijk van Warffum en Usquert bromden we door de Noordpolder. De naam herinnerde ik me van één van mijn favoriete boeken: ‘Klei en zout water’, geschreven door Marten Toonder sr. – inderdaad, de vader van de jullie vast en zeker bekende schrijver en tekenaar van de stripverhalen over Heer Bommel en Tom Poes. Via bijvoorbeeld boekwinkeltjes.nl kan je nog altijd een tweedehands exemplaar bemachtigen. Toonder senior schreef het begin jaren vijftig met behulp van zijn zoon Jan Gerhard, zelf een zeer ondergewaardeerde auteur. Oudere lezers kennen hem misschien nog van zijn in 1970 gepubliceerde werk ‘Kasteel in Ierland‘.

Samen met het prequel (noot 1) ‘Het meeuwenjong‘, dat rond 1959 uitkwam, vertelt deze autobiografie de geschiedenis van een doodarme polderjongen. Aan het eind van negentiende eeuw werkt hij zich van de aardappelvelden op tot hulpje van Toxopeus, de strandvonder van Rottumeroog, vervolgens tot schippersknecht op een zeegaande tjalk. Hij mag naar school van de schipper, die ziet dat de jonge Marten Toonder méér in zijn mars heeft.
Marten haalt zijn schippersdiploma en uiteindelijk zijn kapiteinspapieren. Als gezagvoerder op de grote vaart stond hij ongetwijfeld model voor Toonderfiguren als Kappie (zie Wikipedia) en kapitein Wal Rus. ‘Klei en zout water’ las ik rond 1986, in de periode dat ik net begonnen was als schipper in de bruine vloot. Niet voor niets heb ik drie exemplaren in mijn boekenkast staan. ‘Klei en zout water’ wist me tot op de dag van vandaag te inspireren. Vanwege de zee, het wadvaren en het zeilen natuurlijk, maar vooral ook vanwege de levenswijsheden die ik er voor mezelf uithaalde: ‘Festina Lente’ (betekent kalmpjes aan, zie noot 2), ‘Geef nooit op’ en ‘Niet lullen maar poetsen’. Ik had ze nodig ook, want eigenlijk ben ik een dromer…

Noot 1: ik ben een wijsneus, ik weet het, maar voor wie het niet weet: een prequel is een verhaal, dat voorafgaat aan een ander verhaal, maar dat later is geschreven.
Noot 2: Festina Lente volgens Wikipedia.

ZZ-races

ZZ-races, juni 2018. We rijden dwars door het dorp. Henk Geesink met zijn Laverda wil me graag inhalen.

En door…
Vanuit een ooghoek zag ik zuidelijk van onze route Zeerijp en ’t Zand, de plek waar om de zoveel jaar de ZZ-races worden georganiseerd. Meestal uitsluitend voor motoren van vóór 1968, maar in 2018 was er een speciale klasse voor jaren zeventigracers. Ik heb er enorm genoten en schreef erover in https://www.gijsvanhesteren.nl/2018/11/negende-zz-races-in-en-rond-zeerijp-en-t-zandt/
Heel erg jammer, dat de editie van 2021 niet doorgaat. Niet eens zozeer vanwege corona, maar volgens de organisatoren vooral omdat een aantal straten en wegen ter plaatse wordt gerenoveerd. Nu moeten we wachten tot 2023 geloof ik. Als we tegen die tijd nog maar leven dan. Wie weet gaan de Russen, Iraniërs of Chinezen met atoombommen smijten.

Vermeldenswaard van deze dag vond ik het passeren van Eemshaven, waar ik in 2007 aan een wegrace in de klasse SAM tot 750cc meedeed, met de MuZ Skorpion.  Lees hiervoor Hemelvaartraces Eemshaven.  In het schilderachtige Termunterzijl  hielden we een korte plaspauze. Vanaf beide locaties hadden we een meeslepend uitzicht op de Eems, die daar al een echte zeearm is. Ik dacht terug aan ‘vroeger’, toen we met onze zeiltjalken het Duitse Wad nog op mochten. De eerste keer dat ik er kwam – het moet 1986 geweest zijn, met de hagenaar Icarus – had ik de zeegang vanuit de Noordzee een ietsjepietsje onderschat. We kwamen van het Hornhuizer Wad, ik had op de kaart gekeken en was net bezig een stukje af te steken naar Borkum, over een wat minder diep deel. Maar wel diep genoeg dacht ik, totdat we midden in het schuim van de grondzeeën terechtkwamen en ternauwernood wisten te voorkomen dat we de grond raakten in de golfdalen. Pfoei. De bemanning, bestaande uit twee matrozen en zestien kansarme tieners uit het Roergebied, vroeg na afloop dan ook: ‘Gaat dat hier altijd zo, schipper?’
Nou, vandaag was het rustig, grijzig weer en we stonden op twee wielen bovendien. Vooral uitkijken voor automobilisten met mobieltjes in de hand.

Mei 2007, ik rijd met de MuZ op het circuit Eemshaven, klasse SAM tot 750 cc.
(Foto: Inge van Hesteren)

We kochten benzine en een bakkie in Bellingwolde en een kilometer of twintig verderop overnachtten we in Emmen, na 290 kilometer, in Fletcher Hotel-Restaurant ByZoo. Gijs Jr. volgde de hele dag prima. In de bochten bleef hij wat achter, maar op de rechte einden was zijn dikke Yamaha Diversion heel wat sneller dan mijn onthaastings-Guzzi. Een mooie vuurdoop. De fietsen bromden tevreden. Alleen liep de voorband van de California langzaam leeg. Daar zouden we nog wel wat mee te stellen krijgen. ’s Morgens gingen we het nog even goed bekijken. We kwamen er al snel achter dat het ventiel voor de bij benzinestations gebruikelijke bandenspanningsapparaten onbereikbaar was.

Voorband

Het hotel was prima. We kregen een lekker dineetje en ontbeten stevig, met roereieren en spekjes en heel veel koffie. We verpakten onszelf in motorkleding, laadden de motoren op en we vervolgden onze tocht langs de Nederlandse grenzen. Hans Dornbos, die daar ergens in de buurt woont, had ons via Facebook aangeraden even langs te gaan bij zijn vriend Marcel Conen van Motorsport Klazienaveen – voor de voorband die langzaam leegliep. Eigenlijk was ik op zoek naar een hulpstukje, zo’n gebogen opschroefverlengstukje voor het ventiel. Marcel wist wat ik bedoelde en dat was al heel wat. Dit had ie niet meer in de schappen liggen, maar natuurlijk kon hij wél mijn voorband even terug op druk brengen. Zo kon ik met een gerust hart verder.

Een lekker dineetje in hotel Fletcher Emmen.

Schoonebeek, Coevorden, Gramsbergen, Radewijk. Een korte stop. Gijs junior hees zich even in regenkleding. Natuurlijk had ik hem een goed motorpak voor alle weersomstandigheden geadviseerd. Hij was echter eigenwijs geweest en had bij de onvolprezen Paula van Paula’s Motorkleding te Menaam een strak afkledend lederen hansop gekocht. Da’s prima, behalve als het regent. Tja, we zaten in het begin van oktober. Dan kán je een drupje verwachten.

Korte stop in Radewijk, bij Hardenberg. Gijs junior trekt toch maar een regenbroek aan.

Scharrelen en smokkelen langs de grens

Het viel mee met de regen. We scharrelden langs de Nederlands-Duitse grens. Pap voorop, junior in het kielzog. Kloosterhaar, Vasse, Lattrop, Denekamp, De Lutte, Losser, Glanerbrug – zo kwamen we nog eens ergens. Bij Haaksbergerveen, tussen Haaksbergen en Rekken, aten we een paar broodjes die we uit het hotel in Emmen hadden meegebietst. Ik had een vaag plan naar om naar Moto Donatz in Winterswijk te rijden, om Roel lastig te gaan vallen voor een bakje koffie. Er kwam een berichtje van Hans Looijschelder tussendoor. Hans is een bruinevlootcollega die óók thuis zat vanwege geen werk, vanwege covid-19. Hij had onze reisupdates gevolgd op Facebook. Koffie in Aalten jongens? Ja tuurlijk. We zijn maar even bij hem op de koffie gegaan. We praatten na over het ongevalletje dat Hans vorig jaar had als schipper van de ‘Zeemeeuw‘. Vingers tussen de zwaardlier, ai. Het liep uiteindelijk toch goed af, zij het met veel hechtingen.

Op weg naar Aalten. Even op de papieren kaart kijken.

Om een lang verhaal kort te houden, we smokkelden een beetje met een stukje Duitsland. We staken bij Emmerich de Rijn over en in Siebengewald smeerde Gijs jr nog even een broodje. Tegen de avond kwamen we aan bij het Campanilehotel in Venlo. De hele dag hadden we zicht op enorme buienwolken, maar we kregen eigenlijk relatief weinig regen over ons heen. Ik was droog gebleven, Gijs jr. was een beetje nat. Slecht weer bestaat niet, alleen slechte motorkleding.
De volgende ochtend kwamen we per ongeluk uit aan de westzijde van de Maas. De veerdienst Beesel-Kessel bracht uitkomst. Een opa zette ons aan de overkant op de foto. Zijn éénjarige kleinzoon mocht op de Guzzi zitten. Het kind vond het zó eng dat het moest huilen.

We nemen het pontje bij Kessel. Het huilende jongetje is nét buiten beeld gevlucht.

Hoog

Voorbij Landgraaf, naar het Drielandenpunt. Duizelingwekkend. Het hoogste punt van Nederland, 322 meter. Kilometerstand: 750. Daarna een mooie rit langs de Limburgse zuidgrens. Uitzicht op de Geulvallei. Aan die kant spreekt men Frans.

Drielandenpunt. Hoogte 322 meter.

Via Maastricht en langs de Maas reden we noordwaarts. We kwamen langs Dorplein en daarna langs Budel, waar ik had gewoond vanaf mijn eerste tot aan mijn achtste jaar. Daar schreef ik over in mijn blog SAM-racedemo Cranendoncks Initiatief van 2013.  Het werd even zoeken, want de straten hadden een andere naam gekregen. Het enorme huis en de brede boulevard van mijn jeugd bleken intussen geminiaturiseerd te zijn.

De weerberichten spraken over regen, dus we volgden de grens iets minder nauwkeurig. De bodem van vooral Gijs jr. z’n portemonnee kwam in zicht. Daarom kozen we online voor het voordelige pension-hotel Brabant in Hilvarenbeek. We werden er allervriendelijkst ontvangen en kregen keurige kamers, hoewel nogal klein. De verwarming kon niet uit, die mocht je afregelen volgens het DDR-systeem: door het raam open of dicht te doen. Wél nagelnieuw sanitair.
Vanwege corona was het restaurant gesloten. Het geld dat we in het goedkope hotel uitspaarden smeten we stuk aan lekker eten in het centrum. Daar bevonden zich op vijf minuten lopen diverse eethuisjes. Wat een luxe. Als ik dit schrijf zijn de restaurants al wekenlang gesloten. Toen kon het nog, op anderhalve meter. We kozen voor taverne Paulus. Heel gezellige sfeer, lekker eten, redelijke prijzen, aardig personeel. Wat wil je nog meer?

De taverne bevond zich aan een groot dorpsplein. Dat deed me terugdenken aan de jaren zeventig. Vierenveertig jaar geleden hielden we er jong en mooi en sterk een bijeenkomst van de AJS & Matchlessvereniging.

Weer was ik een sleutel kwijt – nu die van mijn hotelkamer. De mensen van de receptie waren niet boos, hooguit een beetje verdrietig. Het regende dat het goot. Gijs en ik keken elkaar eens aan. ‘Denk jij wat ik denk? Wat een smerig weer vandaag. Dan maar terug naar Harlingen.’
Het Rondje Nederland zouden we een andere keer wel afmaken. We wendden de steven naar het noorden, naar Friesland. Deels snelweg, deels binnendoor. De motorpakken hielden ons droog en warm, tenminste, tot ergens in Noord-Holland. Vooral bij junior begon de boel een beetje door te slaan. Nogmaals een blik van verstandhouding, op het natte asfalt van een benzinestation langs de A2. Vel nat: verstand op nul. De Afsluitdijk over. Thuis voor de radiator komen we een beetje op temperatuur.

Een blik van verstandhouding, op het natte asfalt van een benzinestation langs de A2

Tot zover ons rondje Nederland en tot zover voorlopig deze blogcyclus ‘Van horrorwinter naar motorzomer’.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *